Het
buitengewoon onderwijs in Vlaanderen
Nogal wat groepsbezoeken
van personen met een handicap of personen met stoornissen in de ontwikkeling
vinden plaats in klasverband. In Vlaanderen volgen de meeste kinderen
en jongeren met een handicap les ‘buiten’ het ‘gewone’
circuit: het buitengewoon onderwijs (BuO). Een groeiend aantal neemt –
mits ondersteuning vanuit het BuO – ook deel aan het gewoon onderwijs:
deze kinderen en jongeren genieten het geïntegreerd onderwijs (G.ON).
Omdat het buitengewoon onderwijs een heel eigen structuur kent en omdat
bij de aanvraag van het bibliotheekbezoek de termen ‘type’
en ‘opleidingsvorm’ wel zullen vallen, volgt hier een korte
toelichting. Ook het G.ON wordt bondig uitgelegd.*
Net zoals in het gewoon
onderwijs wordt in het buitengewoon onderwijs op drie niveaus gewerkt:
er is buitengewoon kleuter-, lager en secundair onderwijs (resp. BuKO,
BuLO en BuSO). De maximale leeftijdsgrenzen per niveau zijn hoger dan
in het gewoon onderwijs.
Het BuO voorziet acht types van onderwijs. Binnen elk van de types is
het aanbod afgestemd op de specifieke leerbehoeften van iedere afzonderlijke
leerling. Het BuSO is georganiseerd volgens vier opleidingsvormen (OV),
die eerder typeoverstijgend zijn. De individuele hulpvraag van de leerling
wordt altijd voor ogen genomen.
Onderwijstypes
Het type 1
van het BuO is aangepast aan de pedagogische behoeften van kinderen en
jongeren met een licht verstandelijke handicap of een ontwikkelingsachterstand.
In het BuLO staat het verwerven van elementaire schoolse en sociale vaardigheden
centraal (dezelfde, maar gereduceerde leerinhouden als in het gewoon onderwijs).
Het BuSO brengt deze vaardigheden veelal in projectvorm aan, onder de
noemer Algemene en Sociale Vorming (ASV). De grootste groep leerlingen
uit het BuLO-type 1 stroomt door naar het BuSO-OV3 (het zogenaamde buitengewoon
beroepsonderwijs). Enkelen stappen over naar het gewoon beroepsonderwijs.
Het type 2
van het BuO richt zich tot kinderen en jongeren met een matig of ernstig
verstandelijke handicap. Dit type onderwijs heeft tot doel het zelfstandig
functioneren in het dagelijks leven te stimuleren, met klemtonen op communicatieve,
sociale, creatieve en zelfredzaamheidsvaardigheden. Afhankelijk van hun
mogelijkheden leren sommige leerlingen eenvoudige teksten lezen en functioneel
rekenen. Veel leerlingen maken na het BuLO-type 2 de overstap naar BuSO-OV2,
als voorbereiding op een leven met arbeid in een beschermd milieu. Jongeren
met een zeer ernstig verstandelijke of meervoudige handicap kunnen onderwijs
in BuSO-OV1 volgen. Die opleidingsvorm bereidt leerlingen voor op een
leven in een beschermd milieu.
Het type 3
van het BuO biedt onderwijs aangepast aan de opvoedingsbehoeften van kinderen
en jongeren met karakterstoornissen, zoals emotionele stoornissen
en/of ernstige gedragsproblemen. Belast met negatieve ervaringen
en mislukkingen, schuldgevoelens, enz. stellen deze leerlingen gedrag
dat vaak zo storend is dat de opvang in een gewone school onvoldoende
is. Het type 3 is dan ook gericht op de persoonlijkheidsontwikkeling,
waarbij wordt gezocht naar de meest adequate opvoedingsmethode voor elk
kind. Niet alle leerlingen uit BuLO-type 3 gaan over naar het BuSO. Velen
zetten de stap naar het gewoon secundair onderwijs.
Het type 4
van het BuO is er voor kinderen en jongeren met een lichamelijke handicap.
Aangepaste methoden en specifieke (para)medische therapieën stimuleren
de ontwikkeling van leerlingen met ernstige bewegingsmoeilijkheden, verlamming
e.d. Afhankelijk van de individuele mogelijkheden is zowel doorstroming
naar alle opleidingsvormen van het BuSO als opname in het gewoon onderwijs
mogelijk.
Het type 5
van het BuO is bedoeld voor kinderen en jongeren die (langdurig) ziek
zijn en daardoor in een ziekenhuis of een andere medische voorziening
verblijven. ‘Bed aan bed’ of in een klasje in het ziekenhuis
wordt onderwijs georganiseerd dat aanknoopt bij het verworven niveau van
de leerling en dat rekening houdt met de aparte pedagogische vraag van
een ziek kind.
Het type 6
van het BuO is aangepast aan de onderwijsnoden van blinde en slechtziende
kinderen en jongeren. Dit type van onderwijs is erop gericht de visuele
handicap te compenseren: de leerlingen raken vertrouwd met de bestaande
hulpmiddelen en/of leren hun gezichtsresten maximaal benutten. Vaak kunnen
ze – met voldoende ondersteuning en hulpmiddelen – het leerprogramma
van het gewoon onderwijs aan.
Het type 7
van het BuO biedt onderwijs aan dove en slechthorende kinderen
en jongeren. Communicatie is hier het sleutelwoord. De klemtonen op liplezen,
hoortraining, sociale vaardigheden, gebarentaal, enz. zijn eigen aan dit
type van onderwijs. Net zoals bij het type 6 behoort de overstap naar
het gewoon onderwijs tot de mogelijkheden, weliswaar met de nodige zorgverbreding.
Het type 8
van het BuO is aangepast aan de opvoedingsbehoeften van kinderen met ernstige
leer-, taal- of spraakstoornissen. Ze hebben, ondanks hun normale
begaafdheid, zoveel moeite met (bepaalde aspecten van) het leren dat hulp
in het gewoon onderwijs niet volstaat. Het wegwerken van de opgelopen
achterstand en gerichte begeleiding van het specifieke probleem zijn belangrijke
aspecten van dit type onderwijs. Het type 8 wordt niet georganiseerd op
het niveau BuSO. Alle leerlingen stromen in principe door naar het gewoon
secundair onderwijs.
Voor kinderen en jongeren
met autisme, een meervoudige handicap of ernstige gedragsproblemen wordt
telkens het meest geschikte onderwijstype gezocht.
Opleidingsvormen
De doelstelling van
opleidingsvorm 1 (OV1) is de leerlingen een sociale vorming te
bieden om zo hun integratie in een beschermd leefmilieu mogelijk
te maken. Jongeren die omwille van een ernstig verstandelijke handicap,
een motorische, visuele of auditieve handicap, een karakteriële stoornis
of een combinatie van deze beperkingen moeilijk in een gewoon milieu kunnen
leven, hebben recht op deze vorm van BuO. Ze worden er voorbereid op een
voortgezet verblijf in hun thuismilieu of een beschermde woonvoorziening
(voornamelijk in groepsverband). Concrete, dagelijkse leefsituaties zijn
de vertrekbasis voor de leerinhouden, die vooral de ontwikkeling van zelfredzaamheid,
communicatie en motoriek omvatten.
Opleidingsvorm
2 (OV2) voorziet een algemene en sociale vorming en een arbeidstraining,
met de bedoeling de integratie van de leerlingen in een beschermd
leef- en arbeidsmilieu te bevorderen. Naast leven in een beschermde
omgeving (thuis dan wel in een andere begeleide woonvorm), moet de jongere
na deze opleiding dus ook voorbereid zijn op werken in een beschermd milieu.
De opleiding behelst twee fasen. In de eerste fase ligt de klemtoon op
algemene en sociale vorming (ASV: communicatie, zelfredzaamheid, beheersing
van de motoriek, eventueel lezen en schrijven) en leren de jongeren arbeidsgerichte
basisvaardigheden aan (gereedschappen hanteren, een werkplaats organiseren,…).
In de tweede fase worden de aangeleerde vaardigheden getoetst aan buitenschoolse
situaties (stages) en staat de arbeidsgerichte vorming centraal.
Opleidingsvorm
3 (OV3) heeft tot doel de leerlingen een algemene, sociale en beroepsvorming
te geven om hun integratie in een gewoon leef- en arbeidsmilieu mogelijk
te maken. Reïntegratie in het gewone leven van gezin en arbeid staat
dus voorop. Anders dan in het gewoon beroepsonderwijs is de individuele
benadering in OV3. Doelstellingen, leerinhouden en de duur van het onderwijs
worden op maat van elke leerling afzonderlijk in een handelingsplan gegoten.
Ook OV3 kent een gefaseerd verloop: na een verkennende observatiefase
komt de leerling in een specifiekere oriënteringsfase om tot slot
een gespecialiseerde kwalificatiefase te doorlopen.
Opleidingsvorm
4 (OV4) omvat het secundair algemeen, technisch, kunst- en beroepsonderwijs
voor normaal begaafde jongeren die omwille van de ernst van hun handicap
en/of permanente (para)medische ondersteuning niet aan het gewoon onderwijs
kunnen deelnemen. Het wil de leerlingen voorbereiden op de voortzetting
van hun studies of op stap naar het beroepsleven.
Geïntegreerd
onderwijs (G.ON)
Leerlingen die G.ON
volgen, zijn kinderen of jongeren met een handicap of ontwikkelingsstoornis
die naar een gewone kleuter-, lagere of secundaire school gaan. Zowel
de leerling zelf als zijn leerkracht krijgen ondersteuning vanuit het
buitengewoon onderwijs.
Op die manier probeert men de belemmering van de handicap bij het leren
te overbruggen en de integratie van de leerling in het gewone maatschappelijk
leven te bevorderen. Tegelijk wil men de competentie van de teams in het
gewoon onderwijs verhogen bij de begeleiding van kinderen en jongeren
met een complexere hulpvraag. Zo krijgt een inclusieve samenleving, met
ruimte voor diversiteit, vorm.
*
Op
de discussie over de legitimiteit van het buitengewoon onderwijs en zijn
organisatie en op de vernieuwingen die zich voordoen (o.a. de tendens van
inclusief onderwijs), wordt binnen het bestek van dit project niet ingegaan.
Terug
naar boven
|