Slechthorend
of doof
Wat is slechthorend-
of doofheid?
Slechthorendheid
en doofheid zijn onzichtbare handicaps, die vaak pas in –
niet vanzelfsprekende - communicatie opvallen. Misverstanden komen
echter meestal voort uit onbekendheid. Niet alle slechthorende en
doven mensen communiceren bijvoorbeeld op dezelfde manier. Dat zorgt
voor nogal wat verwarring.
In
deze beknopte inleiding zetten we bondig uiteen hoe we horen, wat
het verschil is tussen doofheid en slechthorendheid, hoe doven en
slechthorenden communiceren en van welke hulpmiddelen ze gebruikmaken.
De weg van
het geluid
Geluid
ontstaat wanneer een geluidsbron (radio, gesprekspartner, enz.)
de luchtdruk in de omgeving verstoort. De lucht begint dan als het
ware te trillen. Het zijn die trillingen die zich door de lucht
voortplanten naar het oor van de luisteraar. De trillingen brengen
in het oor eerst een dun vlies in beweging: het trommelvlies. Een
keten kleine beentjes brengt de bewegingen van het trommelvlies
over naar het binnenoor, dat volledig is gevuld met vloeistof. Het
laatste beentje van de keten, de stijgbeugel, beweegt heen en weer
in de vloeistof. Daardoor gaat de vloeistof ook heen en weer bewegen.
Uiteindelijk worden de trillingen in het binnenoor via de haarcellen
omgezet in elektrische stroom. Een geactiveerde haarcel geeft een
zenuwSignaal dat we na enkele tussenverwerkingen in de hersenen
als geluid interpreteren. Op die manier begrijpen we bijvoorbeeld
dat onze wekker afloopt en het tijd is om op te staan.
Over hertz
en decibel
Hertz
(Hz) en decibel (dB) zijn termen die te maken hebben met geluid.
Geluid bestaat uit golfbewegingen. Elke volledige golfbeweging heet
een trilling. Het aantal trillingen dat een geluidsbron per seconde
voortbrengt, is de frequentie (uitgedrukt in hertz). Onder normale
omstandigheden kan een menselijk oor geluiden waarnemen tussen de
20 en 20000 Hz. De spraakklanken situeren zich tussen de 100 en
de 8000 Hz (voornamelijk tussen de 500 Hz en 2000 Hz). Hoe hoger
de toon die we horen, hoe hoger de frequentie. Geluidsgolven oefenen
ook een druk uit op de oppervlakten waarmee ze contact hebben. Die
druk wordt gebruikt als een maat voor de geluidssterkte of intensiteit
(uitgedrukt in decibel). Een internationaal bepaald drukniveau geldt
als referentiepunt. De intensiteit van andere geluiden wordt met
dit punt vergeleken. Ter illustratie enkele geluidssterkten:
- 0
dB normale gehoordrempel
-
30 dB fluisteren
-
55 dB gewoon gesprek
-
80 à 90 dB draaiende auto op één meter
afstand
-
120 dB proefdraaiend vliegtuig
-
130 à 140 dB pijngrens
Onderscheid
tussen doofheid en slechthorendheid
Het
is onmogelijk dé dove of dé slechthorende persoon
te typeren, omdat die niet bestaat. Elk individu beleeft zijn auditieve
beperking op een andere manier en heeft (uiteraard) ook zijn eigen
mogelijkheden. Dat maakt elke dove en slechthorende persoon uniek.
Toch zijn enkele algemene indelingen mogelijk.
Al
naargelang de graad van het gehoorverlies (in dB) is iemand
slechthorend dan wel doof. We onderscheiden de volgende gradaties:
-
een verlies tussen 0 en 30 dB: normaal horend tot licht
slechthorend
Een heel zacht gesprek of een conversatie op grote afstand kunnen
problemen geven.
-
een verlies tussen 30 en 50 dB: licht tot matig slechthorend
Een licht uitspraakprobleem is mogelijk. Wanneer de afstand tussen
beide gesprekspartners groter is dan één meter of
één van beide partijen stil spreekt, is het voor
de slechthorende moeilijk om volgen.
- een
verlies tussen 50 en 70 dB: ernstig slechthorend
Wellicht treedt hier een achterstand op in de verwerving van de
gesproken taal en is er een uitspraakprobleem. Alleen luide stemmen
zijn toegankelijk. Groepsgesprekken zijn heel moeilijk te volgen.
-
een verlies tussen 70 en 90 dB: zwaar slechthorend
Spraakgebruik en het begrijpen van gesproken taal zijn problematisch.
Luide stemmen op ca. 30 cm van het oor worden gehoord, maar niet
noodzakelijk ook verstaan. Geluiden uit de omgeving worden nog
herkend.
-
een verlies tussen 90 en 120 dB: doof
Geluiden zijn alleen nog waarneembaar onder de vorm van vibraties
of trillingen. Ook hier zijn gesproken taal en spraak niet vanzelfsprekend.
Hierbij
merken we op dat ‘slecht’ horen niet alleen ‘minder’
horen omvat. Naast een verzwakking van geluiden is het ook mogelijk
dat geluiden worden vervormd (zodat ze nog moeilijk herkenbaar zijn)
of dat de persoon overgevoelig is voor bepaalde geluiden (zoals
achtergrondlawaai of harde geluiden).
Andere
indelingen van doofheid en slechthorendheid houden rekening met
het tijdstip waarop de gehoorproblemen ontstaan en met
het onderscheid in het gebruik van communicatievorm.
Doof
geborenen en mensen die doof zijn geworden vóór de
taalontwikkeling (vroegdoven) verwerven de gesproken taal niet spontaan.
Niet alle doven zijn doof geboren of geworden vóór
de taalontwikkeling op gang kwam. Er is ook een groep die pas op
latere leeftijd, na de taalverwerving, doof is geworden (laatdoven).
Wat
de communicatie betreft onderscheiden we enerzijds oraal opgevoede
slechthorenden en doven, en anderzijds doven die gebruikmaken van
de gebarentaal.
Oraal
opgevoede slechthorenden en doven communiceren op basis van hun
restgehoor in het gesproken Nederlands, met ondersteuning van spraakafzien
(liplezen) en geluidsversterkende hulpmiddelen (hoorapparaten, enz.).
Hun manier van praten verraadt niet altijd dat ze een auditieve
beperking hebben. Bij spraakafzien geeft niet alleen de stand van
de lippen (het letterlijke ‘liplezen’) aan wat er wordt
gezegd. Ook de mimiek en de spontane, natuurlijke gebaren bieden
heel wat informatie. Toch is hoogstens een kwart van de boodschap
die wordt meegedeeld ‘af te lezen’. De rest moet de
dove of slechthorende raden en afleiden uit de context. Spraakafzien
vergt dan ook veel training en is behoorlijk vermoeiend.
Andere
doven hebben de gebarentaal als moedertaal. Net als het Nederlands,
Frans of Duits zijn gebarentalen volwaardige talen. Waar je voor
het Nederlands echter gebruik maakt van je stem en je gehoor om
de taal te spreken en op te vangen, zijn het in gebarentalen je
handen en je lichaam die spreken en je ogen die horen. Gebarentaal
is niet universeel. Elk land heeft een eigen variant. Ook de Vlaamse
gebarentaal kent regionale verschillen, te vergelijken met de gesproken
dialecten.
Wat betekent
het niet (goed) te horen?
De
twee belangrijkste knelpunten die doven en slechthorenden ervaren
bij hun auditieve beperking betreffen het gebrek aan informatie
en een bemoeilijkte communicatie.
In
onze samenleving wordt heel veel informatie mondeling meegedeeld,
zonder simultane visuele ondersteuning. Nederlandstalige televisieprogramma’s
zijn nog altijd beperkt ondertiteld (via teletekst), spoorwijzigingen
worden vaak alleen door de luidspreker aangekondigd, enz. Heel wat
belangrijke informatie bereikt ons ook via achtergrondgeluiden.
Slechthorenden
en doven dreigen te worden geïsoleerd van hun omgeving, aangezien
ze heel wat achtergrondgeluid niet (meer) horen. Denk maar aan het
rustgevende geluid van ruisende bomen of een tikkende klok, geluiden
in het verkeer die op gevaar wijzen of de aanwezigheid van andere
mensen in huis.
In
de dagelijkse omgang hebben we het meest ‘al pratend’
contact met anderen. Doven en slechthorenden kunnen niet (meer precies)
horen wat er wordt gezegd en vooral niet hoé het wordt gezegd.
Daardoor ontstaan vaak misverstanden over wat is gezegd of werd
bedoeld. Veel nuances of grapjes kunnen doven en slechthorenden
niet verstaan. Ook groepsregels die niet expliciet worden geformuleerd,
hebben ze vaak niet mee. Dit maakt de communicatie moeilijk en vaak
kwetsend.
Hulpmiddelen
Een
aantal specifieke hulpmiddelen kunnen de genoemde hindernissen enigszins
overbruggen (zie ook
www.koc.be).
Tolken
kunnen worden ingezet om de communicatie vlotter te laten verlopen.
Orale tolken herhalen, duidelijk articulerend, wat er wordt gezegd.
Gebarentolken tolken van het gesproken Nederlands naar gebarentaal
en vice versa. Schrijftolken zetten in geschreven tekst om wat de
dove gebaart of wat de horende persoon zegt. Op die manier kan de
dove of slechthorende de communicatie aflezen.
Uiteraard
wordt van jou als bibliotheekmedewerker niet verwacht dat je het
tolken beheerst. Het volstaat een aantal elementaire basisregels
in acht te nemen in de communicatie met doven en slechthorenden.
Goed om weten is wel dat doven en slechthorenden recht hebben op
een aantal tolkuren die de overheid vergoedt. Het Communicatie Assistentie
Bureau (CAB)
voorziet tolkpermanentie en betaalt ook de honoraria van tolken
uit die optreden voor dove cliënten die dankzij een beslissing
van het (VFSIPH)
jaarlijks recht hebben op een aantal tolkuren. De bibliotheek kan
ofwel zelf een tolk aanvragen, ofwel verloopt de aanvraag via de
school, de voorziening of de persoon die op bezoek komt.
Verder
kunnen dove en slechthorende mensen een beroep doen op geluidsversterkende
apparatuur. Op die manier maken ze maximaal gebruik van de
gehoorresten.
Het
hoorapparaat zorgt ervoor dat het omringende geluid wordt gehoord.
Meestal geeft het een optimale versterking voor gesprekken tussen
twee personen. Achtergrondgeluiden worden echter ook versterkt,
wat maakt dat groepsgesprekken, gesprekken op grote afstand of in
lawaaierige omstandigheden moeilijker te volgen zijn.
De
cochleaire inplant (CI) is een kleine prothese in het binnenoor.
De CI zet geluiden kunstmatig om in elektrische Signalen, die op
hun beurt door de hersenen als geluid worden geïdentificeerd.
Geluiden worden dus niet versterkt (zoals bij het hoorapparaat),
maar als het ware vervangen. Een aantal zwaar slechthorenden en
doven heeft een cochleaire inplant.
Bij
FM-apparatuur krijgt de spreker een microfoontje opgespeld dat verbonden
is met een draagbaar zendertje. De luisteraar heeft een ontvanger,
verbonden met het hoorapparaat. Via radiogolven bereikt het geluid
vanuit de zender de ontvanger.
De
ringleiding is een niet individugebonden hulpmiddel, dat vrij eenvoudig
toe te passen is in openbare gebouwen. Het systeem zorgt ervoor
dat storend achtergrondlawaai wordt gefilterd en dat versterkte
geluiden rechtstreeks op te vangen zijn in het hoorapparaat of de
inplant. Voorwaarde is wel dat deze laatste een T-stand bezitten.
Het ringleidingsysteem bestaat uit een versterker, die op een geluidsbron
(microfoon, televisie) is aangesloten, en uit een lus, die langs
de wand van de ruimte wordt gelegd. Het geluidsSignaal wordt omgezet
in elektrische stroom, die langs de lusvormige draad een magnetisch
veld opwekt. De speciale T-stand van het hoorapparaat maakt dat
het magnetisch veld wordt vertaald naar geluid.
Visualisatie
is een ander sleutelwoord in de informatieverwerving van en de communicatie
met doven en slechthorenden. Aan dit principe valt op verschillende
manieren vorm te geven: teksten bij of ondertiteling van wat gezegd
wordt, e-mail, fax, flitsSignalen, pictogrammen, logo’s, enz.
Concrete voorbeelden van visualisatie in de bibliotheek zijn opgenomen
bij de tips.
Tips bij
het bibliotheekbezoek
Bij
wijze van voorbereiding …
Een
goede voorbereiding is een voorwaarde voor een geslaagd bezoek.
De checklist en enkele aandachtspunten voor de infrastructuur en
accommodatie kunnen hierbij helpen.
Aan
de hand van de checklist
krijg je een beeld van de groep die op bezoek komt en breng je aandachtspunten
in kaart. Neem de checklist bij de hand wanneer de rondleiding wordt
aangevraagd. Maak een persoonlijke afspraak met de verantwoordelijke
of de begeleider van de groep, zodat je een bezoek ‘op maat’
kunt uitstippelen.
- Wanneer
de afspraken verlopen via een dove of slechthorende persoon, denk
dan aan het bestaan van fax, e-mail en sms.
-
Maak duidelijke afspraken over de eventuele aanwezigheid van een
tolk.
- Let
erop dat alles goed visueel aangeduid is: de inschrijvingsbalie,
de informatiebalie, de diverse afdelingen, enz.
- Voorzie
een folder
over de werking en het reglement van de bibliotheek. Bezorg hem
vooraf aan de begeleider of geef hem na het bezoek mee.
-
Zorg voor een schriftelijke uitleg over het gebruik van de computer.
-
Zorg ervoor dat de plaatsen waar je uitleg geeft een goede akoestiek
hebben. Een ruimte mag niet te veel galmen (een lokaal met tapijt
en gordijnen is hiervoor geschikt; veel glas en tegels weerkaatsen
het geluid).
-
Vermijd storend achtergrondlawaai.
-
Zorg voor de installatie van een ringleiding.
Het bezoek
zelf
Enkele vuistregels
Het
mondbeeld is belangrijk in de communicatie met doven en slechthorenden.
Daarom:
-
Zorg ervoor dat er voldoende licht is waar je spreekt, zodat je
mondbeeld zichtbaar is. Ook als je met transparanten of met een
andere vorm van projectie werkt, is het belangrijk dat er zeker
altijd ergens een licht blijft branden.
-
Sta zo weinig mogelijk in tegenlicht, anders zijn de mensen verblind
en zien ze je mondbeeld niet.
-
Kijk de groep aan.
-
Spreek luid en duidelijk (maar roep niet – dat is pijnlijk)
en praat niet binnensmonds.
- Vermijd
kauwgom of muntjes in de mond. Dit maakt het mondbeeld minder
afleesbaar en kan er ook voor zorgen dat de uitspraak niet zo
duidelijk is.
-
Houd je hand niet voor de mond terwijl je praat.
-
Articuleer goed, maar overdrijf niet. Gebruik voldoende mimiek
en maak gebruik van ondersteunende gebaren en lichaamstaal.
-
Spreek niet te snel, houd een rustig tempo aan. Een dove of slechthorende
moet zich goed concentreren om iets te horen. Bovendien moet hij
dit ook nog verwerken. Las daarom af en toe een korte pauze in
wat je zegt.
- Wacht
tot de tolk je uitleg heeft omgezet vooraleer verder te gaan.
-
Gebruik gewone omgangstaal, maar verduidelijk eventueel met andere
woorden als je niet wordt begrepen.
-
Blijf kalm, ook als je vaak moet herhalen. Reageer niet geïrriteerd,
maar herhaal rustig met andere woorden.
-
Vermijd misverstanden door je boodschap bondig over te brengen.
Gebruik echter geen telegramstijl.
-
Praat niet kinderachtig, betuttel de bezoekers ook niet.
- Spreek
de dove en slechthorende zelf aan. Richt je niet (alleen) tot
de goed horende begeleider.
- Zorg
ervoor dat één persoon de uitleg doet. Zo hoeven
de bezoekers niet voortdurend aan een ander mondbeeld te wennen.
- Geef
de uitleg in elk geval ZELF en laat de begeleider van de groep
het niet overnemen.
(a) Kennismaken
- Houd
de afstand tussen jezelf en de groep zo klein mogelijk. Laat de
groep daarom in een halve maan rond je zitten, zodat het mondbeeld
goed zichtbaar is. Zorg ervoor dat elke deelnemer ook het mondbeeld
van de andere deelnemers kan zien.
-
Trek de aandacht van de groep via een teken met de hand of door
een aanraking. Het licht even aan- en uitschakelen is ook een
manier om aandacht te vragen.
-
Wacht tot iedereen stil is om de kennismaking te starten. Anders
gaat er door het geroezemoes veel verloren.
-
Vraag aan iedereen of je verstaanbaar en zichtbaar bent.
- Wees
niet bang om iemand aan te spreken op zijn stemvolume. Vaak merkt
de persoon zelf niet dat hij luid aan het praten is.
(b) Materiaaltafel
- De
materiaaltafel is een goed middel om een eerste contact te krijgen
met wat in de bibliotheek wordt ontleend. Het materiaal kan ook
worden doorgegeven.
- Kies
materiaal dat aangepast is aan het (lees)niveau en de interesses
van de groep (na te vragen bij de checklist).
-
Ga na of alles goed begrepen is.
-
Om kinderen te laten zien hoe leuk boeken zijn, is voorlezen een
uitgelezen techniek. Dat geldt even goed voor dove en slechthorende
kinderen als voor andere kinderen. Dat het boek moet aansluiten
bij de belevingswereld van het kind, spreekt voor zich. Houd verder
ook rekening met de volgende zaken:
-
Kies een boek met niet te moeilijk taalgebruik en met een
tekst die eenvoudig is om te zetten in gebarentaal (bijvoorbeeld
weinig figuurlijke uitdrukkingen).
-
Bezorg de tekst op voorhand aan de tolk (spreek af met de
begeleider van de groep).
-
Vertel het verhaal chronologisch.
-
Bied nieuwe informatie geleidelijk en gedoseerd aan.
-
Neem de tekst van tevoren goed door, zodat je de kinderen
tijdens het voorlezen goed kunt aankijken (oogcontact en zichtbaarheid
van het mondbeeld).
-
Geef kleur aan de personages door een expliciete mimiek en
verschillende stemmetjes.
-
Praat duidelijk en niet te snel, eerder dan hard te praten.
(c) Werking van de bib
- Visuele
ondersteuning van wat je uitlegt, is een noodzaak om verstaanbaar
en duidelijk over te komen. Er zijn verschillende presentatievormen
mogelijk:
- Dataprojectie:
Geef eerst de uitleg en toon dan pas de tekst. Zo hoeft de
groep niet naar twee dingen tegelijk te kijken. Er is automatisch
ook een korte pauze. Bovendien wordt de uitleg hierdoor herhaald.
- Een
bord: Bewaak de overzichtelijkheid. Praat niet terwijl je
aan het schrijven bent, maar naar de groep toe.
-
Houd de uitleg bondig en duidelijk. Gebruik geen te lange zinnen
en spring niet van de hak op de tak.
-
Met termen uit de bibliotheek zijn doven en slechthorenden vaak
niet zo vertrouwd. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is de
officiële termen aan te halen. Het vakjargon kan je bijvoorbeeld
toelichten. Een lenerspas is te vergelijken met een lidkaart,
leengeld met betalen voor gebruik en uitlenen met gebruiken tot
of houden tot.
-
Schrijf moeilijke woorden en boetebedragen extra op.
-
Gebruik ook woorden als goed kijken. Weet dat dit niet betuttelend,
maar veeleer verhelderend is voor de dove of slechthorende bezoeker.
- Een
geluidsSignaal dat het sluitingsuur van de bibliotheek aangeeft,
hoort een dove of een slechthorende niet of moeilijk. Schakel
daarom het licht even aan en uit. Maak hiervan ook een vast ritueel,
zodat je het kunt vermelden als standaardgegeven bij de werking
van de bibliotheek.
(d) Grondplan
- Ook
al is de bewegwijzering naar en in de verschillende afdelingen
goed uitgebouwd, toch is een afzonderlijke toelichting bij het
grondplan zinvol. Dove en slechthorende personen zijn namelijk
sterk visueel ingesteld. Ook in grotere bibliotheken is het belangrijk
om uit te leggen hoe het gebouw is ingedeeld (welk materiaal zich
op welke verdieping bevindt, enz.). Een uitvergroot plan (bijvoorbeeld
op een transparant of met foto’s) of een maquette zijn mogelijkheden
om de visuele voorstelling duidelijk te maken. Idealiter maak
je een rondgang door de bib.
(e) Rondleiding
- Via
de checklist weet je welke afdelingen de bijzondere interesse
van de groep wegdragen.
-
Laat de hele groep weten dat je je verplaatst in de bibliotheek.
Geef ook aan waarheen je gaat.
- Geef
de uitleg niet al wandelend. Roep eerst de hele groep samen, let
erop dat de afstand tussen jezelf en de groep niet te groot is
en start dan pas de uitleg.
- Kijk
de mensen aan, spreek niet met je rug naar hen toe. Anders weten
ze zelfs soms niet dat je aan het praten bent.
-
Gebruik termen als 'goed kijken' om ergens de aandacht op te vestigen
(en wijs dit dan ook aan).
-
Laat zien waar iets staat in plaats van uit te leggen waar het
staat.
-
Probeer ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk lawaai op de
achtergrond is. In de muziekafdeling is het beter de muziek stiller
of gewoon af te zetten.
-
Geef de tijd om alles te bekijken.
(f) Spelvormen
Omdat
doven en slechthorenden meer tijd nodig hebben om informatie te
verwerken, beperk je beter het aantal opdrachten tijdens het eerste
bezoek ofstel je ze uit tot een volgende keer (dat is af te spreken
met de begeleider).
Bij
de spelvormen
formuleren we volgende aandachtspunten:
- Voorzie
bij opdrachten met een bepaalde tijdslimiet een goed zichtbare
klok (grote tijdsaanduiding). Zo zien de spelers hoeveel tijd
er nog rest.
-
Stellingen van het waar-of-niet-waar-spel kan je projecteren terwijl
ze worden voorgelezen.
-
Het muzikaal spel is niet aangewezen bij deze doelgroep.
(g) Afronden
Via
een schriftelijk vragenlijstje kan je bij de bezoekers polsen naar
hun bevindingen.
-
Was het bezoek nuttig en interessant?
-
Heb je alles goed begrepen?
-
Ga je nog terugkomen?
-
Hoe kan de bibliotheek de dove en slechthorende bezoeker nog beter
helpen?
- …
Herinner
de bezoekers er nogmaals aan dat het bibliotheekpersoneel er is
om hen te helpen. Ze hoeven niet te aarzelen om iets te vragen.
Terug
naar boven
|